Streptococcus suis infecties bij varkens

Streptococcen behoren tot de meest voorkomende bacteriën bij varkens. Van de streptococcen zijn vele soorten bekend. De meest belangrijke soort voor het varken is Streptococcus suis. Van deze soort zijn minimaal 35 verschillende typen bekend. Deze typen worden in cijfers onderscheiden, bijvoorbeeld Streptococcus suis type 2 of type 9. Binnen een bepaald type kunnen subtypen voorkomen die van elkaar verschillen in kwaadaardigheid. In dit artikel wordt alleen gesproken over Streptococcus suis.
Verschijnselen
Streptococcen kunnen overal in het lichaam in allerlei organen ziekteverschijnselen veroorzaken. De meest bekende ziekteverschijnselen zijn hersenvliesontstekingen en gewrichtsontstekingen. Daarnaast kunnen de bacteriën onder andere bloedvergiftiging (met plotselinge sterfte), longontsteking, hartklepontsteking, overige ontstekingen en abortus veroorzaken.
Oorzaak
Nagenoeg alle varkens zijn met een of meerdere typen Streptococcen besmet, meestal zonder ziekteverschijnselen. Deze varkens zijn dragers van deze bacteriën. De oorzaken van ziek worden zijn gelegen in de kwaadaardigheid van de betreffende bacterie, het introduceren van een nieuw type (via aankoop van varkens), een minder goede afweer, ruwe vloeren, het verplaatsen van biggen, overbezetting, vechten, slecht klimaat, ziekten e.d.
Besmettingsroute
In normale situaties komen de Streptococcen voor in de voorste luchtwegen (neus, tonsillen), darmkanaal en geslachtsapparaat. Verreweg de belangrijkste vorm van overdracht van de bacteriën gebeurt via varkens (neus - neuscontact). De besmetting kan ook worden overgebracht door andere dieren, zoals vliegen, muizen, honden, katten, vogels en door de mens. Biggen worden tijdens en direct na de geboorte met deze bacteriën besmet, waarna de bacteriën zich koloniseren in het lichaam. Zijn de hygiënische omstandigheden goed en bevat de biest afweerstoffen, dan gebeurt dit meestal zonder klinische verschijnselen. Onder voor het varken ongunstige omstandigheden kunnen de bacteriën zich plotseling sterk vermenigvuldigen. De bacteriën kunnen zich gemakkelijk naar allerlei organen verplaatsen via de bloedbaan, waarna de karakteristieke verschijnselen zich openbaren.
Schade
De schade door Streptococcen is groot. Ongeveer 3-5 procent van de varkens vertoont ziekteverschijnselen, meestal in de vorm van kreupelheid of hersenvliesontsteking. Ongeveer de helft van de biggen met een hersenvliesontsteking sterft. In bijna de helft van alle sectie-uitslagen worden Streptococcen als (mede) oorzaak genoemd.Op veel fok- en vermeerderingsbedrijven worden pasgeboren biggen preventief behandeld met een injecteerbaar antibioticum. Daarnaast vinden veel preventieve behandelingen plaats na het spenen en na de opleg in de vleesvarkensstal. Op diverse zeugenbedrijven wordt preventief gevaccineerd met een stalspecifiek vaccin.
Gevolgen voor de mens
Streptococcus suis is een zoönose, een ziekte van de mens afkomstig van dieren.De Streptococ komt het menselijke lichaam meestal via huidwondjes binnen. Het is een beroepsziekte voor vooral slagers en slachthuispersoneel. De ziekte komt bij de mens echter weinig voor. Het aantal gevallen wordt geschat op jaarlijks 3 op de 100.000 mensen uit de risicogroepen.
Behandelen
De bacterie is goed te behandelen met antibiotica. Hoe eerder de behandeling plaatsvindt, des te groter is de kans op genezing. Afhankelijk van de verschijnselen kunnen daarnaast pijnstillers of ontstekingsremmers worden toegediend.Op veel bedrijven vindt bij biggen een preventieve behandeling plaats, kort na de geboorte.

Aandachtspunten bij het opstallen van het jong- en melkvee

Als de weersomstandigheden zacht zijn in de herfst, loopt veel jongvee dan nog buiten. Voor het jongste vee is bijvoedering aangewezen.Eens het weer volledig zal omslaan, zullen we alle dieren permanent gaan opstallen. Let daarbij wel op: de overgang van de frisse buitenlucht naar het warmere stalklimaat verhoogt de kans op ademhalingsaandoeningen. Het najaar en de winter zijn gekend voor problemen met dieren die hoesten, een snotneus en versnelde ademhaling vertonen. Dit heeft zijn gevolgen voor de vruchtbaarheid: een verhoging van het percentage terugkeerders.
Scheren van de dierenDoor koeien en jongvee bij het opstallen te scheren, voorkom je dat de dieren hun warmte niet goed kwijt kunnen en gaan zweten. Door een natte vacht verliest het haarkleed zijn isolerende eigenschappen waardoor het dier koud krijgt. Dit vergroot niet alleen de kans op luchtwegaandoeningen, maar ook op huidparasieten. Voor hoogproductief melkvee is het belangrijk dat ze hun warmte goed kwijt kunnen. Dit stimuleert de voederopname en daarmee de melkproductie.Door de dieren te scheren, blijven de ze ook langer proper. Dit geeft als voordeel dat men direct opmerkt als het dier iets heeft voorgehad (gevallen of besprongen is geweest bv.). Bij dieren die smerig zijn, kun je de veranderingen in vervuiling niet zien.Bij het scheren moet je altijd tegen de haren in scheren (dus achteraan en onderaan beginnen). Het mooiste resultaat bekom je natuurlijk bij een volledig geschoren koe. Een koe die helemaal geschoren is, heeft geen winterhaar meer die haar beschermt tegen de koude winternachten. De beste manier om te werk te gaan is drie banen van haar rug en kont weg te scheren (omdat ze langs hier haar warmte verliest) en het haar op de buik te laten staan. Als je toch de koe helemaal wilt scheren, dan bekijk je best de weersvooruitzichten. Warme dagen en koude nachten (groot temperatuursverschil) of koude dagen met veel wind zijn niet ideaal om de koeien volledig te scheren. Ofwel moet je in fasen scheren: als ze op stal staan de ruggen eruit scheren, daarna het juiste moment afwachten om ze helemaal te scheren. Dieren die opgestald staan in open stallen scheer je het best niet.
Ventilatie en huisvestingBepaalde weersomstandigheden zorgen ervoor dat ademhalingsproblemen soms nog meer in de hand worden gewerkt. Een goede ventilatie in de stal is daarom van groot belang. Een groot temperatuurverschil en een hoge luchtsnelheid veroorzaken tocht die een grote warmteafgifte en afkoeling teweegbrengt bij het dier. De luchtinlaten moeten zodanig gekozen worden dat ze geen tocht veroorzaken, maar toch een voldoende luchtverversing garanderen. Dieren die jonger zijn dan 6 maand, huisvest je het best apart van het oudere jongvee en melkvee. Deze laatste vormen immers een besmettingsbron voor de jongere dieren. Ook een overbezetting van de stal moet je vermijden.
VaccinatieZiektekiemen kunnen zeer acuut toeslaan en hierbij komen behandelingen soms te laat. De bacteriën kunnen worden bestreden met antibiotica, maar tegen de virusinfecties bestaan geen medicijnen. Bij de geboorte krijgt het kalf antistoffen via de biest, die het kalf enkele maanden beschermt tegen de griep. Door het jongvee in te enten, wordt hun weerstand verhoogd. Er zijn op de markt gecombineerde vaccins die een bredere bescherming bieden tegen verschillende kiemen. Let op: een enting werkt niet altijd 100 %, gevaccineerde dieren krijgen de ziekte niet of veel minder erg dan niet gevaccineerd jongvee.

Salmonella (Paratyphi B var.) Java

Salmonella (Paratyphi B var.) Java is een serotype dat wordt gevonden bij vleeskuikenkoppels.
De oorzaak van deze besmettingen is meestal onbekend. De pluimveevleessector heeft
besloten Salmonella Java aan te pakken om nog meer besmettingen te voorkomen. De bestrijding van Salmonella Java is gebaseerd op een horden aanpak waarbij de maatregelen
steeds worden aangepast. Wanneer de Salmonella Java besmetting na één ronde nog niet is
verdwenen, wordt de aanpak in intensiteit opgevoerd.
Basis Salmonella Java bestrijding
De basis voor Salmonella Java bestrijding is opgenomen in het ‘Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven’ (ook wel bekend onder de term ‘Actieplan’) en is hierdoor verplicht voor vleeskuikenhouders.
Naast de verplichte maatregelen omvat deze folder tevens informatie over
maatregelen die een vleeskuikenhouder kan nemen. Deze ‘vrijwillige’ maatregelen zijn op
basis van diverse bevindingen uit de sector verzameld. In deze folder wordt duidelijk aangegeven
wanneer het om een verplichte, dan wel een vrijwillige maatregel gaat.
Andere serotypes Salmonella en Campylobacter besmettingen
Deze folder richt zich alleen op Salmonella Java, echter ook bij andere serotypes Salmonella
besmettingen en bij een Campylobacter besmetting, dienen vleeskuikenhouders maatregelen
te treffen. Deze maatregelen kunt u terugvinden in het eerder genoemde besluit en in de
meest recente folder over het Actieplan (op te vragen bij PVE).
Maatregelen
Om verspreiden van een Salmonella Java besmetting zoveel mogelijk te vermijden, dient de
pluimveehouder op zijn bedrijf diverse maatregelen te treffen. De maatregelen voor de vleeskuikenhouder
zijn in deze folder beschreven. Het gaat hierbij vooral om:
• Hygiëne / preventiemaatregelen;
• reiniging en desinfectie en
• het uitvoeren van salmonella onderzoeken.
Salmonella Java
Salmonella paratyphi B var Java is een serotype (variant) dat al enkele jaren zeer vaak wordt
gevonden bij vleeskuikenkoppels. De oorzaak van deze besmettingen is meestal onbekend.
Salmonella Java veroorzaakt slechts incidenteel problemen bij de mens. De toenemende antibiotica
resistentie van Salmonella Java vormt echter een bedreiging. Bij een Salmonella
Java infectie werkt het desbetreffende antibioticum dan niet meer bij de mens.

Nieuwe EU regels: extra Salmonella aanpak in reproductieschakels

Nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat lidstaten het Salmonella besmettingspercentage in eigen land (nog) verder moeten terugdringen. Zo moeten per stal elke twee weken vijf paar overschoentjes of tweemaal 150 mestmonsters op Salmonella worden onderzocht. Verder zijn er beperkingen opgelegd voor het gebruik van antibiotica.

Actieplan Salmonella
Het Actieplan Salmonella (en Campylobacter) van het Productschap Pluimvee en Eieren is gestart in 1997. De regeling wordt in overleg met vertegenwoordigers van brancheorganisaties (NOP, NVP en NEPLUVI) opgesteld. Naast het onderzoek op Salmonella (en Campylobacter) zijn in het Actieplan ook voorschriften opgenomen rondom hygiëne, reiniging en ontsmetting,
ongediertebestrijding en de doorgifte van informatie naar de volgende en vorige schakel in de keten. Tot slot moeten maatregelen genomen worden in het geval van een besmetting. Ieder bedrijf in de pluimveesector dient zich te houden aan de PPE-voorschriften en wordt hier
ten minste jaarlijks op gecontroleerd.

De wetgeving
De volledige voorschriften van het Actieplan kunt u vinden in de Verordening hygiënevoorschriften Pluimveehouderij (PPE) 2007 en het Hygiënebesluit opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (PPE) 2007. De voorschriften rondom de subsidieregeling staan in de Verordening Subsidieverlening Salmonella (PPE) 2007. Het schema is slechts een hulpmiddel, hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.
De regelingen staan op www.pve.nl kies voor bedrijfsnet, regelgeving.

Benefits of acidifying drinking water with organic acids

Health and performance of the pigs is what drives profits in pig production. Therefore farmers want to build the most modern animal houses, to have a quality feed and to select pigs with the best genetics. But sometimes they tend to forget that drinking water is the most important nutrient for farm animals and that the animals drink three times as much as they eat solid feed.
Acidifying the drinking water can be the solution to improve the quality of the ‘forgotten nutrient’. Increasing the quality of the drinking water can result in improved performances of the animals, in less bacterial load in the water or in less formation of ‘biofilm’ (an organic layer of ‘slime’ in the pipes, in which bacteria and fungi grow). This article describes the advantages of drinking water acidification with organic acids.

The pH effect of organic acids

Compared to feed, which usually has a higher buffer capacity (due to protein sources and minerals), water has a very small buffering effect. The only parameter which can have an effect is the hardness of water. When applying single acids in drinking water, the pH decreases very quickly and if the dosage is too high, the pH can lower too much, what leads to negative results (less water intake, decreased performances). Therefore a mix of organic acids is favorable to acidify the drinking water because these organic acids have a buffering effect that makes the pH decreases slowly.

If the water is acidified, the pH in the digestive tract of the pigs will be lowered. This has a positive effect especially in the stomach and the small intestines. Due to the lower pH the growth of pathogenic bacteria (e.g. E. coli, Salmonella and Campylobacter) is inhibited and the growth of beneficial bacteria (e.g. lactic acid bacteria) is stimulated.

The bactericidal effect of organic acids
Organic acids have their own pKa-value. The pKa value equals to the pH value at which 50% of the organic acid is dissociated and 50% undissociated. If the pH is lower than the pKa value, then the undissociated form will be dominant (= the desired effect). The right combination of acids with different pKa values results in a synergistic product that always provides undissociated molecules, even at a higher pH.


The undissociated form of the organic acids is able to penetrate the cell wall of the pathogenic bacteria. Inside the cell, the organic acids will dissociate and disturb the electron balance of the cell, what leads to the death of the cell.


The observed effects of organic acids

Acidifying the drinking water prevents weaning diarrhea in piglets. In adult pigs, the acid secretion occurs automatically in the stomach by special cells in the stomach wall. When the piglets are fed with sow milk, there is sufficient acidification in the stomach because sow milk is a good substrate for lactic acid bacteria. At the moment of weaning, the acid secretion of piglets is insufficient, and the produced acid is bind by buffering particles like soy or lime in the feed. This makes the piglets very sensitive for weaning diarrhea. Acidified drinking water supports the piglets in this critical period after weaning.

Organic acids have a positive influence on the digestive tract of the pigs. They increase the digestibility of ileal proteins and amino acids and they stimulate a whole range of metabolic enzymes. Also a higher absorption of Ca, Fe, Mg and Zn is notified.

Due to these effects, acidifying drinking water with a blend of organic acids gives the highest return based on lower feed costs, better feed conversion rate, a higher growth rate and lower mortality. This makes organic acids the best alternative for active growth promoters.

How to protect your animals against diseases?

An outbreak of a disease on any livestock farm can cause production losses, loss of animals for sale and extra expenses from veterinary services, quarantine, and/or costs of sanitation and disinfection.
BIOPROTEXION can be defined as any procedure or practice which will prevent or limit the exposure of a flock to disease or the overall practices and protocols designed to keep disease off the farm. It involves many procedures which are considered “common sense” but which are often overlooked or only carelessly or sporadically followed.

BIOPROTEXION measures should be a part of the daily management routine and in essence are part of the best management practices designed to enhance farm profitability.
The first step in developing a BIOPROTEXION program is to assess the “on farm” risks of disease. This assessment should be made in consultation with the hygiene consultant. The BIOPROTEXION program must be adjusted to the individual farm since each farm is slightly different from other farms. However, there are certain BIOPROTEXION practices that should be done on any farm.

A BIOPROTEXION program needs to address two areas the farm facilities and the farm managerial routines. The physical farm itself is the area that is the most difficult and/or costly to change in a BIOPROTEXION program. Ideally, the farm should be constructed as isolated from other animal facilities as is possible. The on site farm buildings should be located as far away as is possible from the main roadway. The farm should also have a traffic flow route to direct all traffic to minimize risk to the animals.
The second component of BIOPROTEXION program, the farm managerial or operational routines, is directed at controlling the sources of disease. These routines are the easiest, quickest, and least costly to change during a disease outbreak and can have the greatest impact on disease prevention.

Visitors
Visitors to farms are unfortunately a necessary part of operating a farm; these visitors can be veterinarians, livestock specialists, family members, other livestock owners, utility personnel, etc. Therefore, it is necessary to restrict access to only necessary authorized personnel. Minimal BIOPROTEXION measures include:
No contact with farm livestock unless absolutely necessary,
Parking of vehicles away from the production area of the farm on a paved, gravel, or concrete area and
Write visits in the visitor register
Visitors should wear coveralls and boots if there will be any contact with animals, animal wastes, feeds, pens, and or equipment in addition to the same things as low risk visitors.
Visitors must wash their hands and disinfect their boots before and after entering the premises.

Vehicles
The greatest threat to BIOPROTEXION is from traffic to and from the farm which may inadvertently carry a disease organism onto the farm.
Ideally, there should be only on farm entrance that can be gated or closed off to discourage and prevent visitors and traffic. Vehicles should not be allowed on the farm unless absolutely necessary. All vehicles should be parked on an area of concrete, asphalt, etc. so the wheels and undercarriage can be properly cleaned and disinfected and there is minimal contact with dirt, mud, farm drainage, and/or animal wastes.

Ideally, all vehicles should be cleaned and disinfected before arrival at and upon leaving a farm.

Boots
The use of a footbath should also be considered as part of the farm BIOPROTEXION plan. A footbath containing a disinfectant may help reduce tracking of organisms via footwear.
The footbath should be in a suitable container that is water tight and large enough to allow at least one foot to be placed entirely in it. The footbath is far more effective if there is some means to remove debris from the footwear before use of the footbath since many disinfectants are rendered ineffective if contaminated with organic matter such as manure. It is important to be sure and locates the footbath where it is easily accessible and practical for use. It is best to have a footbath at the entrance to each pen, or building.

It is very important to properly maintain the disinfectant solutions by cleaning and recharging at least weekly or more often if used frequently. Remember a footbath that is improperly used or not used at all is useless and may hinder a BIOPROTEXION program by giving a false sense of security.

Farm equipment
Farm equipment should not be loaned to other farms if at all possible. Ideally equipment belongs to a barn or a compartment. If this is not possible the equipment should be thoroughly cleaned and properly disinfected before returning to the farm or before use with other animals. When cleaning and disinfecting equipment, rubber boots etc, remember disinfectants do not work when applied to organic matter. Always remove the dirt or manure first with soap and water, and then disinfect the item.

Employees
Clean clothing (coveralls) and boots that can be disposed of or adequately disinfected should be provided for all personnel entering the poultry farm.
A traffic flow pattern should be. It is always best (because of differences in immunity and susceptibility) to visit the youngest animals first then progress age-wise to the oldest. All quarantined and/or sick animals should be checked last.
Dry sows ® Farrowing sows ® Piglets ® Finishers ® Quarantine/Sick pigs

Vermin
Since rodents contaminate and consume feed and water, spread many diseases, and destroy and/or damage equipment all buildings should be rodent proofed. In addition, the area around a animal house and farm should be cleaned to prevent rodent infestation and all spilled feed should be cleared away as soon as possible.

Contaminated Water, Feed, and Air
It is important to not use water and feed that is possibly contaminated. Treatment of water and cleaning of water systems will assist in the prevention of disease. Do not water animals from outside sources such as a pond without proper disinfection of the water. Ponds can be contaminated from wild animals with numerous pathogens.

Conclusion
BIOPROTEXION is one of the most important tools to use in the prevention of disease. Proper BIOPROTEXION procedures are an essential aspect of on farm food safety programs which keep food products wholesome and high in quality as well as protect consumers so that consumer demand and ultimately profitability are protected. In addition, healthier are more productive animals will lead to higher benefits for the farmer. A BIOPROTEXION program should be an integral part of farm disease prevention practices and should be flexible to allow changes as needed. Constant vigilance and common sense can pay big dividends in the reduction of mortality and other losses from disease. Prevention of disease is always less costly than treatment, control, and/or salvage

Effect organische zuren op darmgezondheid pluimvee

Het positieve effect van Agrocid Super op darmgezondheid wordt bereikt in tweestappen. Het toevoegen van Agrocid Super aan drinkwater doodt bacterieënvoordat het water wordt gedronken waardoor de opname van schadelijkebacterieën wordt verlaagd. Stap twee begint zodra het aangezuurde water isopgenomen door het dier. De organische zuren in Agrocid Super verbeteren devertering van het voer en doden schadelijke bacterieën in het maag-darmkanaal.
Verbeterde drinkwaterhygiëne
Water is het belangrijkste voedingsmiddel voor dieren en dient vrij te zijn van schadelijke micro-organismen. De antibacteriële componenten van de in Agrocid Super gebruikte organische zuren verbeteren de microbiologische kwaliteit van het water door Gram-negatieve Enterobacteriaceae zoals Salmonella en E. Coli te doden. Analyses van het laboratorium bevestigen de effectiviteit van deze strategie: resultaten geven aan dat bijna 40% van onbehandelde watermonsters een Enterobacteriaceae niveau van meer dan 100 CFU / ml kennen, terwijl aangezuurde monsters een 0 score hebben. Het aanzuren van drinkwater vermindert ook het aantal besmettingen met gisten en schimmels. Dit verlaagt het risico op geblokkeerde drinknipples en vookomt en verwijdert biofilms in het drinkwatersysteem.
Ondersteuning van de darmgezondheid
In het dier heeft Agrocid Super verschillende eigenschappen die leiden tot een verbeterde darmgezondheid en technische prestatie van de kip. De organische zuren in Agrocid Superverlagen de pH en de buffercapaciteit van het voer in de krop en de maag. Dit remt de groei van Gram-negatieve bacteriën en verbetert de vertering van het voer. Het pHverlagende effect is van groot belang bij stressvolle condities omdat hierdoor een verlaagde productie van maagzuur optreed en bij jonge dieren omdat de pH in hun maag nog relatief hoog is. Jonge vleeskuikens en leghennen zijnkwetsbaarder gedurende de periode dat de darmflora zich nog ontwikkelt. In de darm doodt Agrocid Super Gram-negatieve bacteriën via de synergistische werking van de verschillende organische zuren. Tegelijkertijd wordt de nuttige darmflora (Lactobacillus) ontzien zodat deze de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen.

Samenstelling Melkveerantsoen

Een melkveerantsoen is samengesteld uit verschillende voedermiddelen. Deze voedermiddelen bevatten een aandeel vocht en een aandeel droge stof. De droge stof kan dan nog worden opgesplitst in anorganische stof (mineralen) en organische stof. De organische stof van het melkveerantsoen bestaat gemiddeld uit ca. 65%-75% koolhydraten, ca. 18-22% ruw eiwit en ca. 5% ruw vet.

Koolhydraten

Een groot deel van de koolhydraten wordt in de pens afgebroken (onbestendig deel). Het deel dat niet in de pens wordt afgebroken (bestendig deel) kan gedeeltelijk in de darm worden verteerd terwijl het resterend deel het dier onverteerd verlaat via de mest. De koolhydraten, kunnen worden onderverdeeld in drie groepen: celwanden, suiker en zetmeel. De celwanden bestaan uit pectinen, cellulose en hemicellulose. Bij de planten vermindert de verteerbaarheid van de celwanden naarmate de plant ouder wordt (jong gemaaid gras bevat veel goed verteerbare celwanden terwijl ouder gras meer moeilijk verteerbare celwanden bevat). Suikers zitten vooral in vegetatief geoogste producten (in groene plantendelen; suikers worden gemaakt door fotosynthese bv. gras of opgeslagen in wortels bv. Bieten) terwijl zetmeel in de zaden (maïskorrel, tarwe korrel) voorkomt. Bij de afbraak van de koolhydraten in de pens ontstaan vluchtige vetzuren, waarvan azijnzuur, propionzuur en boterzuur de belangrijkste zijn. Azijnzuur en boterzuur worden gebruikt voor de vorming van melkvet en worden ketogene nutriënten genoemd. Propionzuur daarentegen wordt in de lever omgezet in glucose. Bestendig zetmeel kan in de dunne darm worden verteerd tot glucose. Glucose wordt gebruikt voor de vorming van lactose (melksuiker) en noemen we een glucogene nutriënt. Het omzetten van bestendig zetmeel in de dunne darm is efficiënter dan de microbiële fermentatie. Ondanks een positieve relatie tussen de hoeveelheid bestendig zetmeel en de verteerbaarheid in de dunne darm neemt de efficiëntie van de verteerbaarheid in de dunne darm van zetmeel af naarmate de hoeveelheid bestendig zetmeel in het rantsoen toeneemt.

Voereiwit

Het voereiwit wordt in de pens gedeeltelijk afgebroken tot voornamelijk ammoniak (NH3). Dit ammoniak kan, mits er gelijktijdig voldoende energie voor de microben aanwezig is, worden omgezet in microbiëel eiwit. Dit microbiëel eiwit wordt evenals het verteerbare deel van het bestendige voereiwit op darmniveau verteerd tot aminozuren. Aminozuren zijn de bouwstenen voor melkeiwit en behoren daarmee tot de aminogene nutriënten.

Vetten

Vetten uit het voer passeren voor het grootste deel onaangetast de pens. Vetten leveren geen bijdrage aan de energievoorziening van de pensmicroben. In de dunne darm worden vetten verteerd tot langketenige vetzuren en glyceriden. Deze worden gebruikt voor de vorming van melkvet en behoren daarmee tot de ketogene nutriënten. De hoeveelheid vet in het rantsoen dient beperkt te blijven in verband met een negatieve invloed van bepaalde vetten op de vertering van celwanden en op het verloop van de pensfermentatie. Veel vet in het rantsoen leidt tot een verminderde energievoorziening van de pensmicroben waardoor de microbiële eiwitproductie kan dalen. Het totale vetgehalte in een rantsoen gaat best niet boven de 5%.